Therapeutisch beslag
Enkele klinische verschijnselen
Iedereen heeft wel een idee hoe een gezonde sterke voet er uit zou moeten zien. Zo zullen de meeste paardenmensen dit zondermeer als een “platte hoef” omschrijven. Maar met die constatering is de kous natuurlijk niet af. Die platte hoef heeft anatomisch ook belangrijke gevolgen, gevolgen die de prestaties maar ook het vrij van pijn bewegen door het paard in gevaar brengen.
Dit is een Röntgenfoto van zo’n platte hoef. Als gekeken wordt naar het biomechanische draaipunt van het hoefbeen gewricht in de cirkel (Center Of Rotation of COR genoemd), zien we dat het deel van de groene draaglijn naar voren (de toon) veel langer is dan de het deel van de draaglijn naar achteren (de verzenen). Deze verschillen in oppervlak van de dragende voet rondom het biomechanische draaipunt kan niet anders dan tot extreme druk -en dus pijn-in de achterste hoefhelft leiden. Ondergeschoven, brokkelende en scheurende verzenen zijn onvermijdelijk. Het afwijkend bewegen door het paard teneinde zo min mogelijk last te hebben van dit ongemak is evenzo onvermijdelijk.
Het omgekeerde komt ook voor, de bokvoet. Hier is de voet niet plat maar juist te steil.
Ook hier heeft de afwijkende stand van de voet anatomisch gevolgen. De langere draaglijn naar achteren, gemeten vanaf het biomechanische draaipunt van het hoefbeengewricht (COR) veroorzaakt hier juist druk vóór in de voet. Die druk leidt ondermeer tot het bekende “snavelvormige” hoef en is hier zelfs zo groot geweest dat het hoefbeen begonnen is met vervormen. De voor/ onderzijde van het hoefbeen is hier al enigszins omhoog gekruld. Dit illustreert welke enorme krachten op de voet uitgeoefend worden en hoezeer een paard hier last van kan hebben en dus alles zal proberen om de pijn in zijn voeten zo gering mogelijk te laten zijn.
Ongetwijfeld zijn er ruiters die zelfs bij dergelijke afwijkingen hun paard tot grote prestaties weten te trainen. Dat is knap, maar roept meteen de vraag op hoeveel meer met deze paarden bereikt had kunnen worden als de problemen wel adequaat aangepakt zouden zijn geweest.
In de meeste gevallen zijn de verschillen tussen “te hoog” en “te laag” minder duidelijk te zien. Afwijkende voetstanden die wel een voelbaar effect op bijvoorbeeld het ruggebruik hebben maar veel minder eenvoudig vast te stellen zijn. Het normaliseren van deze situaties is van belang om een paard in staat te stellen om de van hem verlangde prestaties uit te voeren en vooral ook deze uit te kunnen blijven voeren. Immers afwijkingen in voetstanden hebben een onmiddellijk effect, niet alleen in de hoef zelf, maar ook elders in het lichaam, en staan daarmee niet alleen de prestatie in de weg maar ook de gezondheid van uw paard.
RUGGEBRUIK
Wat is dan de relatie van de stand van de voet met het ruggebruik door het paard?
Dit wordt iets makkelijker te begrijpen als we inzien dat een hoef met lage verzenen de neiging zal hebben voor de loodlijn uit te gaan staan, terwijl een hoef met steile verzenen de neiging zal hebben achter de loodlijn te gaan staan.
Deze platte voet hierboven staat naar voren gesterkt, terwijl de voet met hoge verzenen hieronder naar achteren staat, onderstandig dus.
Door naar deze positie van de benen te kijken en zeker als we daarbij bedenken dat het paard daarbij ook nog moet bewegen is het niet moeilijk om in te zien dat gestrekt staan zoals met de lage hielen gebeurd tot een neiging naar een holle rug moet leiden, terwijl onderstandig staan ten gevolge van de te steile voetas tot een bolle rug zal leiden.
Deze afwijkende standen aan de hoeven vóór hebben vooral effect thoracaal, dus onder het zadel. Daarom is het meestal wel goed te voelen maar kan alleen een geoefend oog de reden zien. Vergelijkbare effecten treden op bij de achtervoeten. Alleen met een correcte voetas zal de rug neutraal gedragen kunnen worden en het paard dus optimaal kunnen presteren.